Een inleiding op Yang Stijl Taiji Quan
Yang Fukui (ook genoemd Yang Luchan, 1799-1872) is
geboren op het platteland van Yongnian in de provincie Hebei. Hij
was een arme jongen, die op zijn tiende jaar naar het Chen dorp
in het Wen gebied gekomen was op zoek naar werk. Van de Chen
meester Chen Zhangxing (1771-1853) leerde hij de stevige
laojia Chen stijl Taiji quan. Toen hij volwassen was geworden,
ging hij terug naar zijn geboortestreek om zijn kennis over te
dragen; met zijn kwaliteiten kon hij hardheid en kracht vermijden
en overwinnen. In deze periode noemde men zijn kunst Zhan Mian
Quan (katoenvechten), Ruan Quan (zacht vechten) of
Hua Quan ('transformatie' vechten).
Drie broers in een aanzienlijke Yangnian familie, Wu Chenqing,
Wu Heqing (ook genoemd Yuxiang) en Wu Ruqing leerde de kunst van
Yang Luchan en werden toegewijde Taiji quan beoefenaars.
Aangezien Ruqing in dienst was van het ministerie van Justitie
van Siquan, stimuleerde hij Yang Luchan naar de hoofdstad te gaan
om deze vechtsport aan de prinsen van het keizerlijk hof
(Qing-dynastie) te leren. Luchan maakte naam en kreeg een
aanstelling als martial art leraar bij de keizerlijke garde.
Naar aanleiding van allerlei opmerkingen haalde Luchan
langzaam aan de fajin (energie-explosies), sprongen, stampen en
andere zwaardere bewegingen uit de vorm. In navolging ontwikkelde
zijn derde zoon Jianghou (ook genoemd Jinghu, 1839-1917) de vorm
tot wat nu de 'midden houding' genoemd wordt.
Jianghou's derde zoon Chengfu (1883-1936) ging hiermee
verder en paste de vorm opnieuw aan. Hij standaardiseerde hem tot
de 'ruime houding', onderscheidend van 'krappe
houding' van zijn oom Yang Banhou (1837-1892). Yang
Chengfu's vorm werd de meest verspreidde hedendaagse Taiji
quan stijl.
De Yang stijl heeft een regelmatig en rustig, vloeiend tempo;
hij bezit niet meer de afwisseling tussen snel en rustig van de
Chen stijl noch diens wisseling tussen opslaan en uitbarsten. De
bewegingen in de Yang stijl zijn eenvoudig en rechtstreeks; de
energie beweegt als de rustige ronde bewegingen van het
zijde-spinnen. Hiermee wijkt deze stijl af van het wikkelen,
wringen en draaien (chanrao chuan zhe) van de Chen stijl,
waar de energie in een spiraal of schroefbeweging draait. Om te
zorgen dat de bewegingen en ademhaling natuurlijk en
gecoördineerd zijn, legt de Yang stijl nadruk op qi chen
dantian (de qi in de dantian laten zinken), terwijl de Chen stijl
dantian nei zhang (laat de dantian binnenin draaien)
verbindt met de qi chen dantian. Door die rustige en
eenvoudige training is de Yang stijl Taiji quan eenvoudig door
grote groepen te leren. Dit is één van de redenen
waarom de Yang stijl breder verspreid is dan de Chen stijl.
De drie generaties Yang stijl leraren hadden met hun martial
stijl grote roem in Noord-China en konden daarom jonge,
talentvolle leerlingen kiezen en hun met toewijding trainen.
Hierdoor hadden ze veel leerlingen en studenten. 1928 was een
belangrijk jaar, aangezien Yang Chengfu toen vanuit Noord-China
naar Zuid-China ging om in Nanjing, Shanghai, Hangzhou,
Guangzhou, Hangkou enzovoort les te geven. Zijn vorm verspreidde
zich steeds verder en werd in alle delen van het land
beoefend.
Yang Chengfu's stijl Taiji quan heeft een paar duidelijke
karakteristieken:
- De houdingen zijn rustig en groot, eenvoudig en duidelijk,
met een nauwkeurige opbouw;
- het lichaam is in het midden en op één lijn,
zonder naar voor of achter te leunen;
- de bewegingen zijn evenwichtig en meegaand, zowel hard als
zacht, met een lichtheid van geest en een stevigheid van de
toepassing.
In de training laat je de zachtheid uit ontspanning (song)
voorkomen. Als de zachtheid toeneemt, ontwikkel je hardheid;
hardheid en zachtheid stimuleren elkaar. De houdingen kunnen
hoog, midden of laag zijn, zodat iedereen de juiste houding kan
kiezen, naar gelang zijn leeftijd, geslacht, kracht of
lichamelijk gebreken. Hierdoor is het zowel te gebruiken om
ziekte tegen te gaan en je gezondheid te versterken als om
sterker en fitter te worden en verder kan iemand met een
basiskracht een kunstzinnige stijl ontwikkelen. Yang stijl
houdingen zijn groot en open, licht maar toch zwaar, natuurlijk,
in het midden en rechtop, rond en regelmatig, eenvoudig, krachtig
en stevig. Hierom kan iedereen op natuurlijk wijze een grootse en
mooie stijl creëren. Yang Chengfu hield zich, bij het
beoefenen van zijn kunst, nauwgezet aan de richtlijnen. Hij
doorgrondde de standaard en hield zich daaraan: licht, speels,
stevig en kalm, gecentreerd en rechtop, rond en vol, zacht vol
hardheid, levendig en vol vuur in houding en gedrag. Op
foto's van hem kunen we zien dat hij in al zijn aspecten aan
de hoge standaards van de Taiji quan training voldeed.
Yang Chengfu zei eens: "Taiji quan is de kunst van zacht
vol hardheid, van een naald verstopt in katoen. De houdingen
moeten gecenterd en rechtop zijn, rond en vol, kalm en stevig,
ontspannen en rustig; de bewegingen zijn licht, vol leven en rond
- een schitterende handeling". Eigenlijk is dit een verslag
van zijn eigen kwaliteiten.
Toen Yang Chengfu naar het zuiden gegaan was, benadrukt hij het
nut van Taiji quan voor de behandeling van ziekten en het
versterken van de gezondheid. Toen Chengfu zijn kunst vertoonde
in Shanghai, waren de bewegingen fen jiao (gespreidde teentrap)
en deng jiao (hieltrap) nog steeds gebaseerd op de training van
snelle trappen (zodat je wind kan horen fluiten). Later
veranderde hij ze tot rustige, beheerste trappen met de fajin
(energie-explosies) in de trap verborgen. Zo veranderde hij ook
ander vechttechnieken en -methodes tot een evenwichtig, vloeiend
tempo, zonder uit de cadans te raken, van uit het snelle naar een
rustig tempo.
Yang Chengfu had een zeer fors lichaam. Hij was uitzonderlijk
handig in tui shou (pushing hands); niemand kon hem verslaan in
zijn manier om krachten te neutraliseren of in zijn fajin. Als
hij zijn hand uitstak had die de zachtheid van katoen, maar leek
die een stalen plaat te bevatten. Hij bewoog nauwelijks, maar
reikte daarmee vreselijk ver en hij laat de energie naar buiten
komen met een uitzonderlijke snelheid; Als hij zijn energie op
iemand uit wilde richten, vloog die tollend de lucht in, voordat
hij hem ook maar kon voelen bewegen. Hierdoor waren zijn
leerlingen gek op zijn kunsten en volharden ze met veel plezier
in hun studie.
Chengfu's oudere broer, Shaohou (1862-1930) leerde
het grootste deel van de vechtsport van zijn oom Banhou. Zijn
karakter sloot aan bij diens gedrongen en stugge natuur. In het
begin was zijn vechtstijl gelijk aan die van Chengfu. Later begon
Shaohou zijn vorm te veranderen: een ruime houding met vlugge
stappen, de bewegingen samengetrokken, soms snel soms traag, hard
en knerpende fajin, plotselinge schreeuwen, fel glimmende ogen,
schitterend als de bliksem, een koude lach en sluwe uitstraling.
Het bevatte geluiden van 'heng en ha' en een
intimiderende benadering.
De speciale eigenschappen van Shaohou's kunst waren:
- Hij gebruikte zacht om hard te overwinnen;
- Hij gebruikte plakken en volgen, overweldigende fajin;
- Hij gebruikte trillende stoten;
- Hij gebruikte handtechnieken als: kloppen, pikken, grijpen en
terugduwen, pezen splijten, botbreken, vitale punten aanvallen,
de aderen afknijpen en dichtdrukken, de hartslag onderbreken;
- Om energie te bewegen gebruikte hij: plakken/volgen, schudden
en vasthaken.
Zijn aanvallers werden meteen neergelegd. Wanneer Shaohou
zijn studenten iets leerde, sloeg hij hen zodra ze begonnen
waren, om het even wie het was. Daarnaast ging zijn woordgebruik
en benadering van vreugde naar woede. Niet begaafde studenten
konden hem met moeite nadoen. Zijn leerlingen bewonderden zijn
techniek, maar zelden kon iemand de hele training afronden. Dit
is de reden dat Chengfu's naam zoveel meer aansloeg, ook al
waren zij allebei even bekend. Chengfu's stijl was in het
midden van zijn leven stoer en stevig, krachtig en sterk, met
indrukwekkende sprongen. Zijn leerling Chen Wiming schreef toen
het boek Taijiquan Shu (De kunst van taiji quan), waarin
hij de principes uitlegde. Later vroeg Chengfu iemand om
Taijiquan ti yong quan shu (het boek over de essentie en de
toepassingen van Taiji quan) samen te stellen. Op dat moment woog
Chengfu al 150 kilo. Toch laten de foto's een stevig,
ontspannen en kalm postuur zien, hardheid in de zachtheid. Hij
had zich zijn techniek volledig eigen gemaakt.
Drie generaties van de Yang familie hebben doorlopend quan
getraind. Telkens weer hebben ze curricula en trainingsmethoden
veranderd om aansluiting te houden bij de wensen van een grote
groep. Hun vechttechniek is nu zeer breed verspreid.
Gu Liu Xin
|